taalgroep
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: taalgroep (hulp, bestand)
- IPA: /ˈtaɫɣrup/
Woordafbreking
- taal·groep
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van taal en groep
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | taalgroep | taalgroepen |
| verkleinwoord | taalgroepje | taalgroepjes |
Zelfstandig naamwoord
de taalgroep v / m
- (taalkunde) een groep aan elkaar verwante talen of taalvariëteiten
- Karakteristiek voor deze taalgroep zijn de voor de meeste mensen onuitspreekbare medeklinkerclusters die toegestaan zijn.
- een groep mensen die dezelfde taal spreken
Vertalingen
2. een groep mensen die dezelfde taal spreken
Gangbaarheid
- Het woord taalgroep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "taalgroep" herkend door:
| 99 % | van de Nederlanders; |
| 99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be