benaderbaar

Dutch

Etymology

From benaderen (to approach) +‎ -baar (-able).

Pronunciation

  • Audio:(file)

Adjective

benaderbaar (comparative benaderbaarder, superlative benaderbaarst)

  1. approachable
    Synonyms: toegankelijk, genaakbaar
    Antonyms: onbenaderbaar, ontoegankelijk, ongenaakbaar

Declension

Declension of benaderbaar
uninflected benaderbaar
inflected benaderbaare
comparative benaderbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial benaderbaar benaderbaarder het benaderbaarst
het benaderbaarste
indefinite m./f. sing. benaderbaare benaderbaardere benaderbaarste
n. sing. benaderbaar benaderbaarder benaderbaarste
plural benaderbaare benaderbaardere benaderbaarste
definite benaderbaare benaderbaardere benaderbaarste
partitive benaderbaars benaderbaarders

Derived terms