vloot
Afrikaans
Etymology
From Dutch vloot, from Middle Dutch vlote, from Proto-Germanic *flutô (“floating object”) an ablauted noun derived from the stem of vlieten. Cognate to Old Saxon flota, Middle Low German vlote, Old High German flozza, German Flosse, West Frisian float, Old English flota, Old Norse floti.
Pronunciation
- IPA(key): /flʊə̯t/
Audio: (file)
Noun
vloot (plural vlote)
Derived terms
- handelsvloot
- oorlogsvloot
- vlootbasis
Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /vloːt/
Audio: (file) - Hyphenation: vloot
- Rhymes: -oːt
Etymology 1
From Middle Dutch vlote, from Proto-Germanic *flutô (“floating object”) an ablauted noun derived from the stem of vlieten. Cognate to Old Saxon flota, Middle Low German vlote, Old High German flozza, German Flosse, West Frisian float, Old English flota, Old Norse floti.
Noun
vloot f or m (plural vloten, diminutive vlootje n)
Derived terms
- binnenvloot (“inland fleet”)
- garnalenvloot (“shrimp fleet”)
- graanvloot (“grain fleet”)
- handelsvloot (“merchant navy”)
- haringvloot (“herring fisheries”)
- koopvaardijvloot (“merchant navy”)
- krijgsvloot (“battle fleet”)
- landingsvloot (“landing flotilla”)
- luchtvloot (“air fleet”)
- mosselvloot (“mussel fleet”)
- onderzeebootvloot (“submarine fleet”)
- oorlogsvloot (“warfleet”)
- oppervlaktevloot (“surface fleet”)
- piratenvloot (“pirate fleet”)
- retourvloot (“return fleet”)
- slagvloot (“battle fleet”)
- tankervloot (“tanker fleet”)
- tankvloot (“tanker fleet”)
- thuisvloot (“home fleet”)
- transportvloot (“transport fleet”)
- vissersvloot (“fishing fleet”)
- vlootaalmoezenier (“navy almoner”)
- vlootaanval (“naval attack”)
- vlootaanvoerder (“fleet leader”)
- vlootbasis (“naval base”)
- vlootbevelhebber (“fleet commander”)
- vlootbouw (“fleet construction”)
- vlootcommandant (“fleet commander”)
- vlootconferentie (“naval conference”)
- vlooteenheid (“naval unit”)
- vlooteskader (“naval squadron”)
- vloothaven (“naval port”)
- vlootleider (“leading vessel of a fleet”)
- vlootmanoeuvre (“fleet maneuver”)
- vlootoefening (“fleet exercise”)
- vlootoperatie (“fleet operation”)
- vlootplan (“naval plan”)
- vlootpredikant (“navy chaplain”)
- vlootschouw (“fleet inspection”)
- vlootstation (“naval station”)
- vlootsterkte (“naval strength”)
- vlootverband (“naval unit”)
- vlootverdrag (“naval treaty”)
- vlootvernieuwing (“fleet reform”)
- vlootvoogd (“admiral”)
- vlootwet (“naval law”)
- walvisvloot (“whaling fleet”)
- zeevloot (“blue water fleet”)
- zeilvloot (“sailing fleet”)
- zilvervloot (“silver flotilla, windfall”)
Related terms
Descendants
Etymology 2
See the etymology of the corresponding lemma form.
Verb
vloot
- singular past indicative of vlieten