zetten
Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /ˈzɛ.tə(n)/
Audio: (file) - Hyphenation: zet‧ten
- Rhymes: -ɛtən
- Homophone: Zetten
Etymology 1
From Middle Dutch setten, from Old Dutch setten, from Proto-West Germanic *sattjan, from Proto-Germanic *satjaną, from Proto-Indo-European *sodéyeti. A causative verb to zitten (“to sit”).
Verb
zetten
- (transitive) to set, to put
- Coordinate term: leggen
- Hij zette de doos op tafel. ― He put the box on the table.
- (transitive, printing) to typeset
- Synonym: letterzetten
- (transitive) to make ready, prepare, brew (mostly of hot drinks)
- Synonym: bereiden
- Ik zet zo een pot thee. ― I'll prepare a pot of tea in a bit.
- Het eerste wat ik 's ochtends doe is een kop koffie zetten. ― The first thing I do in the morning is prepare a cup of coffee.
- (transitive) to put out (shoewear) overnight, traditionally at the fireplace, now sometimes at the door or radiator, so that Sinterklaas can leave treats or small gifts in it
- Heb jij van het jaar al een schoentje gezet? ― Have you already placed a shoe for Sinterklaas to leave gifts in this year?
Conjugation
| Conjugation of zetten (weak) | ||||
|---|---|---|---|---|
| infinitive | zetten | |||
| past singular | zette | |||
| past participle | gezet | |||
| infinitive | zetten | |||
| gerund | zetten n | |||
| present tense | past tense | |||
| 1st person singular | zet | zette | ||
| 2nd person sing. (jij) | zet | zette | ||
| 2nd person sing. (u) | zet | zette | ||
| 2nd person sing. (gij) | zet | zette | ||
| 3rd person singular | zet | zette | ||
| plural | zetten | zetten | ||
| subjunctive sing.1 | zette | zette | ||
| subjunctive plur.1 | zetten | zetten | ||
| imperative sing. | zet | |||
| imperative plur.1 | zet | |||
| participles | zettend | gezet | ||
| 1) Archaic. | ||||
Derived terms
- aaneenzetten
- aanzetten
- achterafzetten
- achternazetten
- achteropzetten
- achteroverzetten
- achteruitzetten
- achterzetten
- afzetten
- betaald zetten
- bezetten
- bijeenzetten
- bijzetten
- binnenzetten
- buitenzetten
- de bloemetjes buiten zetten
- dichtzetten
- dooreenzetten
- doorzetten
- droogzetten
- dwarszetten
- een stap opzij zetten
- gelijkzetten
- gereedzetten
- gevangenzetten
- in de bloemetjes zetten
- in het zonnetje zetten
- ineenzetten
- inzetten
- klaarzetten
- kortzetten
- letterzetten
- loszetten
- miszetten
- nabijzetten
- nazetten
- nederzetten
- neerzetten
- omhoogzetten
- omlaagzetten
- omzetten
- onderzetten
- ontzetten
- opeenzetten
- openzetten
- opzetten
- opzijzetten
- overhoopzetten
- overzetten
- rechtzetten
- rondzetten
- samenzetten
- schouders eronder zetten
- stilzetten
- tegen de muur zetten
- tegenzetten
- terechtzetten
- terugzetten
- toezetten
- tussenzetten
- uiteenzetten
- uitzetten
- vastzetten
- verderzetten
- verzetten
- volzetten
- voor het blok zetten
- vooraanzetten
- voorbijzetten
- voorinzetten
- vooropzetten
- voortszetten
- voortzetten
- vooruitzetten
- voorzetten
- vrijzetten
- warmzetten
- wederzetten
- weerzetten
- wegzetten
- zet
- zetfeil
- zetfout
- zetmeel
- zetsel
- zoden aan de dijk zetten
Descendants
Etymology 2
See the etymology of the corresponding lemma form.
Noun
zetten
- plural of zet