gebrek

Néerlandais

Étymologie

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Nom commun

Nombre Singulier Pluriel
Nom gebrek gebreken
Diminutif

gebrek \Prononciation ?\ neutre

  1. Défaut, insuffisance, manque.
    • Bijkomende beoordelingsfactoren die ertoe leidden om de opleiding te onderbreken, waren het gebrek aan Congolees medisch materieel en medisch gevormd personeel, de onvoldoende financiële armslag om de rekruten drie maaltijden per dag aan te bieden en bovenal de afwezigheid van kaderpersoneel.  (Luc Leclercq, « Het 3de Bataljon Parachutisten in Afrika: de vorming van het 323ste Bataljon Commando van de Democratische Republiek Congo », Belgisch Militair Tijdschrift / Revue militaire belge, juin 2014, page 64)
      La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)
    • (Droit) in gebreke stellen : mettre en demeure
  2. Vide, malfaçon, défectuosité, défaut.
    • zichtbaar gebrek : vice apparent
    • verborgen gebrek : vice caché
    • gebreken die vernietiging van de koop ten gevolge hebben : vices rédhibitoires
    • koopvernietigend gebrek : vice rédhibitoire, défaut rédhibitoire
  3. Infirmité.

Synonymes

défaut
vice
infirmité

Dérivés

  • boriumgebrek
  • gebrekig
  • gebrekkelijk
  • gebrekkig
  • gebreksziekte
  • gebrekziekte
  • geldgebrek
  • hartgebrek
  • lichaamsgebrek
  • oorgebrek
  • personeelsgebrek
  • plaatsgebrek
  • spraakgebrek
  • stikstofgebrek
  • tijdgebrek
  • vitaminegebrek
  • voedselgebrek
  • wilsgebrek
  • zuurstofgebrek

Prononciation

Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons – Attribution – Partage à l’identique. Des conditions supplémentaires peuvent s’appliquer aux fichiers multimédias.