一緒

Japans

Uitspraak
  • IPA: \iɕ.ɕo\, [iɕːo̞]
Woordherkomst en -opbouw
  • (een) + 緒 (begin)

Zelfstandig naamwoord

一緒

  1. samen
    «毎朝学校へ一緒行ったものです。»
    We gingen iedere morgen samen naar school.
  2. tegelijkertijd
    «玄関のベルと電話一緒に鳴り出した。»
    De deurbel en de telefoon gingen tegelijkertijd af.
Schrijfwijzen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.