aanliep

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanliep    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈanlip/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·liep

Werkwoord

vervoeging van
aanlopen

aanliep

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanlopen
    • ... dat ik aanliep. 
    • ... dat jij aanliep. 
    • ... dat hij, zij, het aanliep. 
     De schaamte én gereserveerdheid verdwenen met de felle ademstoot die aan haar longen ont­snapte. Ze had het gevoel dat ze rood aanliep.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord aanliep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.