abrigar

Catalaans

stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
abrigo abrigava abrigat
1e vervoeging volledig

Werkwoord

abrigar

  1. beschutten, beschermen
  2. bedekken, warm inpakken


Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
abrigar
abrigaba
abrigado
volledig

Werkwoord

abrigar

Woordafbreking
  • a·bri·gar
  • overgankelijk
  1. beschutten
  2. toedekken, bedekken, induffelen, warm inpakken
  3. beschutten tegen, beschermen tegen
  4. koesteren (v. hoop, wens)
Synoniemen
  • [1] cobijar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.