acoplar

Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
acoplar
acoplaba
acoplado
volledig

Werkwoord

acoplar

Woordafbreking
  • a·co·plar
  • overgankelijk
  1. (techniek) verbinden, koppelen, vastkoppelen
    «el plomero acopla las tuberiás»
    de loodgieter koppelt de leidingen aan
  2. aanpassen
    «el mecánico acopla los engranajes»
    de mecanicien past de tandwielen aan
  3. passend maken, doen passen
  4. verbinden, schakelen, aansluiten (van elektriciteit)
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.