afvordert

Uitspraak

• Geluid:  afvordert    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• af·vor·dert

Werkwoord

afvordert

1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvorderen
   

   • ... dat jij afvordert. 

2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvorderen
   

   • ... dat hij afvordert. 

Gangbaarheid

• Het woord 'afvordert' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.