aplazar
Spaans
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aplazar |
aplazaba |
aplazado |
volledig |
Werkwoord
aplazar
- overgankelijk
- uitstellen, verdagen, verschuiven, opschorten
- «Aplazar no es abandonar.»
- Uitstel is geen afstel.
- «Aplazar no es abandonar.»
- onovergankelijk
- zakken, een onvoldoende halen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.