aprils

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aprils    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑˈprɪls/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aprils
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van  april zn  met het achtervoegsel -s [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen aprilsaprilseraprilst
verbogen aprilseaprilsereaprilste
partitief aprilsaprilsers-

Bijvoeglijk naamwoord

aprils

  1. zoals kenmerkend voor de vierde maand van het jaar (april) of in die maand
     Ik herinnerde me ook dat de Kneet twee jaar later de Amstel Goldrace won in mensonterende aprilse weersomstandigheden.[2]
Spreekwoorden
  • de maartse zon en de aprilse wind schendt zo menig koningskind
    na wat beter weer in maart kan het in april venijnig koud zijn
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord aprils staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
21 %van de Nederlanders;
50 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Peter Winnen
    “Relativeren” (18 september 2007) op nrc.nl
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • aprils
Naar frequentie 51992

Zelfstandig naamwoord

aprils

  1. genitief onbepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van bakerbod

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ɑˈpɾiːls /
Woordafbreking
  • aprils
Naar frequentie 96788

Zelfstandig naamwoord

aprils

  1. genitief onbepaald mannelijk enkelvoud van april

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ɑˈpɾiːls /
Woordafbreking
  • aprils

Zelfstandig naamwoord

aprils

  1. genitief onbepaald mannelijk enkelvoud van april
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.