bâtir

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  bâtir    (hulp, bestand)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bâtir
bâtissais
bâti
tweede groep volledig

Werkwoord

bâtir

  1. overgankelijk bouwen, opbouwen
  2. overgankelijk oprichten, opzetten [2], stichten
  3. overgankelijk, (textiel) aaneenrijgen
  4. (figuurlijk), onovergankelijk dik worden
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.