bíða

Niet te verwarren met:

Oudnoords

Woordafbreking
  • bi·ða
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bíða
bíðr
enk: beið
mv: biðu
biðit
Klasse 1 sterk volledig

Werkwoord

bíða

  1. blijven, wachten
  2. dulden, velen
  3. krijgen, verkrijgen
  4. doorstaan, verduren
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.