bammen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bammen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɑmə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bam·men
Woordherkomst en -opbouw
  • ww:  bam tw  met het achtervoegsel -en
  • zn:  bam zn  met de uitgang -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bammen
bamde
gebamd
zwak -d volledig

Werkwoord

bammen

  1. inergatief klinken (van een luidklok)
      Dat maakte hem plots stapelgek van weelde, 't was of hij nu de wereld had kunnen vermorzelen als een stekje; met een idioten lach liep hij de wenteltrappen af, boven zijn hoofd klepten de klokken, en hij draaide, draaide zonder eind, in het duister, voortgejaagd door den schrik dat hij zo in de eeuwigheid die wenteltrap zou aflopen, en nooit een uitkomst aan dien afgrond; maar hij hoorde nog duidelijk de klokken bammen en 't rumoer daarbuiten, en hij bevond zich weer op het plein, gestoten en gedragen door een onstuimigen stroom van mensen.[1]

Zelfstandig naamwoord

debammenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bam
     Die paar overblijfboterhammetjes die ze mee naar school nemen, bieden lang niet genoeg voedingsstoffen voor opgroeiende kinderen. Als ze al opgegeten worden: vaak genoeg blijven de bammen tijdens de pauzes in de doos.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord bammen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Verzameld werk. Deel 1. : De Wandelende Jood” (1952), Uitgeversmaatschappij A. Manteau, Brussel, p. 61
  2. Weblink bron
    Roos Ouwehand
    “Overblijfkliekjes voor de koters” (7 september 2011) op nrc.nl
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.