batir
Niet te verwarren met: bâtir |
Spaans
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
batir |
batía |
batido |
volledig |
Werkwoord
batir
- overgankelijk
- slaan, kloppen op
- slopen, neerhalen, vernielen
- slaan (vleugels, riemen)
- klutsen (eieren)
- pletten (metalen)
- verslaan (vijand) (van record)
- opkammen (haar)
- onderzoeken, aflopen (terrein)
- verbeteren (van record)
- onovergankelijk
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.