bezwoer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bezwoer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- be·zwoer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bezweren |
bezwoer
- enkelvoud verleden tijd van bezweren
- Ik bezwoer.
- Jij bezwoer.
- Hij, zij, het bezwoer.
- Ik bezwoer.
- ▸ Hij bezwoer dat hij alleen maar verliefd was geraakt en dat dat helemaal losstond van de lengte van zijn verlof, maar dat er nieuwe verlofdagen kwamen, dat hij elke dag naar haar zou verlangen en zo verder. Toen hij eindelijk wegkwam, was hij even opgelucht als altijd.[1]
Gangbaarheid
- Het woord bezwoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628265
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.