bibber

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bibber    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bib·ber

Werkwoord

vervoeging van
bibberen

bibber

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bibberen
    • Ik bibber. 
  2. gebiedende wijs van bibberen
    • Bibber! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bibberen
    • Bibber je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bibber staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.