bogo

Oudhoogduits

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *bugô

Zelfstandig naamwoord

bogo

  1. boog
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening


Oudnederlands

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *bugô

Zelfstandig naamwoord

bogo

  1. boog, handboog; een wapen waarmee een pijl weggeschoten kan worden
Overerving en ontlening

Verwijzingen


    Oudsaksisch

    Woordherkomst en -opbouw
    • Afgeleid van het Proto-Germaanse *bugô

    Zelfstandig naamwoord

    bogo

    1. boog
    Overerving en ontlening

    Spaans

    Werkwoord

    vervoeging van
    bogar

    bogo

    1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van bogar
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.