bouwde

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwde    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bouw·de

Werkwoord

vervoeging van
bouwen

bouwde

  1. enkelvoud verleden tijd van bouwen
    • Ik bouwde. 
    • Jij bouwde. 
    • Hij, zij, het bouwde. 
     Het werd met de minuut duidelijker dat zijn vrouw het podium bouwde waarop hij kon schitteren.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord bouwde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.