brandde

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  brandde    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • brand·de

Werkwoord

vervoeging van
branden

brandde

  1. enkelvoud verleden tijd van branden
    • Ik brandde. 
    • Jij brandde. 
    • Hij, zij, het brandde. 
     Doordat de noodverlichting brandde en zij de enige twee personen in de gang waren, kreeg het geheel iets spookachtigs.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord brandde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.