brauchen

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  brauchen    (hulp, bestand)
  • Geluid:  brauchen    (hulp, bestand)
  • IPA: / bʀaʊ̯χn̩ /
Woordafbreking
  • brau·chen
Naar frequentie 304
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
brauchen
/bʀaʊ̯χn̩/
brauchte
/bʀaʊ̯χtə/
(hat) gebraucht
/gə'bʀaʊ̯χt/
volledig

Werkwoord

brauchen

  1. overgankelijk gebruiken
  2. overgankelijk behoeven, benodigen, nodig hebben
    «Sie braucht Hilfe.»
    Ze heeft hulp nodig.
  3. modaal werkwoord hoeven, niet moeten (hulwerkwoord 'brauchen' + infinitief)
    «Du brauchst heute nicht zu kochen.»
    Je hoeft vandaag niet te koken.
Synoniemen
  • [2]: nötig haben
  • [2]: tijd erfordern
  • [2]: benötigen
  • [3]: nicht müssen
Afgeleide begrippen
  • [1]: aufbrauchen
  • [1]: gebrauchen
  • [1]: missbrauchen
  • [1]: verbrauchen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.