müssen

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  müssen    (hulp, bestand)
  • IPA: [ˈmʏsn̩]
Woordafbreking
  • müs·sen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
müssen
[ˈmʏsn̩]
musste
[ˈmʊstə]
gemusst
[ɡəˈmʊst]
volledig

Werkwoord

müssen

  1. modaal werkwoord moeten (in de zin van gedwongen/genoodzaakt zijn, geen andere keus hebben)
    «Es muss dort sein.»
    Het moet daar zijn.
    «Ich musste zu Fuß nach Hause gehen.»
    Ik moest te voet naar huis gaan.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.