bruiste

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bruiste    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bruis·te

Werkwoord

vervoeging van
bruisen

bruiste

  1. enkelvoud verleden tijd van bruisen
    • Ik bruiste. 
    • Jij bruiste. 
    • Hij, zij, het bruiste. 
     Terwijl het om hen heen bruiste van het leven waren ze beide keren niemand tegen het lijf gelopen.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord bruiste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.