bucolisch

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bucolisch    (hulp, bestand)
  • IPA: /by'kolis/
Woordafbreking
  • bu·co·lisch
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘m.b.t. land- en herdersleven’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
  • met het achtervoegsel -isch [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen bucolischbucolischer
verbogen bucolischebucolischere
partitief bucolischbucolischers-

Bijvoeglijk naamwoord

bucolisch

  1. betrekking hebbend op het land- en herdersleven
    • Hij is een specialist op het gebied van bucolische poëzie. 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord bucolisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
19 %van de Nederlanders;
42 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.