bullir

Catalaans

stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bullo bullia bullit
3e vervoeging volledig

Werkwoord

bullir

  1. borrelen, koken
  2. bruisen


Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bullir
bullĂ­a
bullido
volledig

Werkwoord

bullir

  • onovergankelijk
  1. opborrelen, borrelen, koken
  2. bruisen
  3. krioelen, wemelen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.