cagar

Catalaans

stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cago cagava cagat
1e vervoeging volledig

Werkwoord

cagar

  1. (dysfemisme) schijten
Afgeleide begrippen
  • caga tió


Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cagar
cagaba
cagado
volledig

Werkwoord

cagar

  • overgankelijk
  1. bederven, verpesten
  • onovergankelijk
  1. schijten, poepen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.