denonceer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  denonceer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • de·non·ceer

Werkwoord

vervoeging van
denonceren

denonceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denonceren
    • Ik denonceer. 
  2. gebiedende wijs van denonceren
    • Denonceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van denonceren
    • Denonceer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord denonceer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.