deshacer

Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
deshacer
deshacĂ­a
deshecho
volledig

Werkwoord

deshacer

  • overgankelijk
  1. losmaken, ongedaan maken, stuk maken
  2. beschadigen
  3. verwarren, ontmoedigen, in de war brengen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.