deugen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  deugen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • deu·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘goed zijn’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
deugen
deugde
gedeugd
zwak -d volledig

Werkwoord

deugen

  1. absoluut aan eisen van moraliteit of kwaliteit voldoen
    • Ik weet niet of die oplossing deugt of niet. 
    • Het onderzoek deugde van geen kant. 
     'Denk jij dat ik een tuinman om halfelf 's avonds bij me laat komen omdat het eten niet deugt?'[2]

Gangbaarheid

  • Het woord deugen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.