domen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  domen    (hulp, bestand)
  • IPA: /domə(n)/
Woordafbreking
  • do·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
domen
doomde
gedoomd
zwak -d volledig

Werkwoord

domen

  1. inergatief opstijgende nevel of damp vertonen
    • Toe, zere baas kom mij helpen, 'k ben al in volle zweet, zie een keer hoe dat ik sta te domen! [5]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • bedomen
  • opdomen

Zelfstandig naamwoord

dedomenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord doom

Gangbaarheid

  • Het woord domen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
20 %van de Nederlanders;
32 %van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

domen

  1. inergatief dampen, nevelen

Zelfstandig naamwoord

domen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord doom

Verwijzingen

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
domar

domen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van domar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van domar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.