enumereer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: enumereer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- enu·me·reer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
enumereren |
enumereer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van enumereren
- Ik enumereer.
- gebiedende wijs van enumereren
- Enumereer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van enumereren
- Enumereer je?
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.