fluctueer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fluctueer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • fluc·tu·eer

Werkwoord

vervoeging van
fluctueren

fluctueer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fluctueren
    • Ik fluctueer. 
  2. gebiedende wijs van fluctueren
    • Fluctueer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fluctueren
    • Fluctueer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord fluctueer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.