fluctueren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fluctueren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • fluc·tu·e·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fluctueren
fluctueerde
gefluctueerd
zwak -d volledig

Werkwoord

fluctueren

  1. inergatief onregelmatig variëren (binnen bepaalde grenzen), schommelen
    • De rente fluctueert dagelijks. 
    • Het werknemersaantal heeft in de loop der tijd gefluctueerd tussen 13 en 20 personen. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fluctueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.