fluwelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fluwelen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • flu·we·len
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen fluwelen

Bijvoeglijk naamwoord

fluwelen

  1. (als) van fluweel vervaardigd
     In de voorkamer stond een antiekrode leren chesterfieldfauteuil zij aan zij met een Louis xv -zetel die was voorzien van een oudroze fluwelen bekleding met een rozenmotief, en een voetbankje in ongeveer dezelfde kleur naast een prachtige achttiende-eeuwse salontafel met elegant houtsnijwerk.[1]

Zelfstandig naamwoord

defluwelenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord fluweel

Gangbaarheid

  • Het woord fluwelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.