fugi

Catalaans

Werkwoord

fugi

  1. eerste persoon enkelvoud subjunctief presens van fugir.
  2. derde persoon enkelvoud subjunctief presens van fugir.
  3. derde persoon enkelvoud imperatief presens van fugir.

Latijn

Werkwoord

fūgī

  1. eerste persoon enkelvoud indicativus perfectum activus van fugiō
    1. ik vluchtte

Portugees

Werkwoord

fugi

  1. eerste persoon meervoud (vós) affirmatieve imperatief van fugir.
  2. eerste persoon enkelvoud (eu) verleden tijd (indicatief) van fugir.

Roemeens

Werkwoord

fugi

  1. rennen
  2. vluchten, weglopen, ontsnappen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.