gespen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: gespen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɣɛspə(n) / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- ges·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gespen |
gespte |
gegespt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
- overgankelijk bevestigen met behulp van een beugel waarin een riem of lint wordt vastgeklemd
- ▸ Bestuurder en bijrijder hebben genoeg ruimte. Achterin is het anders: daar heb je alleen iets te zoeken wanneer je een kind in een zitje wilt gespen of er een paar tassen wilt neerzetten.[3]
Afgeleide begrippen
- aangespen, afgespen, dichtgespen, losgespen, omgespen, toegespen, vastgespen
Zelfstandig naamwoord
de gespen mv
Gangbaarheid
- Het woord gespen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gespen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ gespen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Elektrisch rijden wordt met Dacia Spring echt goedkoop” (29 maart 2021) op nu.nl
- ↑ Weblink bron “Hermès viert jubileum met tassenveiling” (4 april 2012) op nu.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.