gewen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gewen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ge·wen

Werkwoord

vervoeging van
gewennen

gewen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gewennen
    • Ik gewen. 
  2. gebiedende wijs van gewennen
    • Gewen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gewennen
    • Gewen je? 

Gangbaarheid

  • Het woord gewen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.