happy

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  happy    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhɛpi/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • hap·py
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘gelukkig’ voor het eerst aangetroffen in 1951 [1]
  • van Engels happy [2][3]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen happyhappyerhappyst
verbogen -happyerehappyste
partitief happy'shappyers-

Bijvoeglijk naamwoord

happy

  1. blij, gelukkig
    • Het is mooi om in zo'n team te spelen. Daar ben ik heel trots op. Dit is mijn zevende seizoen al. Ik ben helemaal happy. [4]
Afgeleide begrippen
  • happy house
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord happy staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  happy (US)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhæpi/

Bijvoeglijk naamwoord

stellend vergrotend overtreffend
happyhappierhappiest

happy

  1. gelukkig
Overerving en ontlening
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.