hatte

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  hatte    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈhatə /
Woordafbreking
  • hat·te

Werkwoord

hatte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van haben
  2. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van haben

Werkwoord

hatte gehabt

  1. eerste persoon enkelvoud voltooid (verleden) deelwoord aantonende wijs bedrijvende vorm van haben ("hatte" als hulpwerkwoord, hier bijv. van "haben")
  2. derde persoon enkelvoud voltooid (verleden) deelwoord aantonende wijs bedrijvende vorm van haben ("hatte" als hulpwerkwoord, hier bijv. van "haben")
    «Während des heftigen Streits hatte er sie aus seinem Zimmer geworfen
    Tijdens een heftige ruzie had hij haar uit zijn kamer gegooid.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.