hatte
Duits
Uitspraak
- Geluid: hatte (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhatə /
Woordafbreking
- hat·te
Werkwoord
hatte
Werkwoord
hatte gehabt
- eerste persoon enkelvoud voltooid (verleden) deelwoord aantonende wijs bedrijvende vorm van haben ("hatte" als hulpwerkwoord, hier bijv. van "haben")
- derde persoon enkelvoud voltooid (verleden) deelwoord aantonende wijs bedrijvende vorm van haben ("hatte" als hulpwerkwoord, hier bijv. van "haben")
- «Während des heftigen Streits hatte er sie aus seinem Zimmer geworfen.»
- Tijdens een heftige ruzie had hij haar uit zijn kamer gegooid.
- «Während des heftigen Streits hatte er sie aus seinem Zimmer geworfen.»
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.