hotelgasten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hotelgasten    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ho·tel·gas·ten

Zelfstandig naamwoord

dehotelgastenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord hotelgast
     Toch ziet Van der Leij ook een kleine keerzijde. "Andere jaren heb ik ook veel gasten die in de bouw werken. Die slapen niet alleen hier, maar eten en drinken hier ook. De hotelgasten van nu gaan vooral in de stad eten. Dus ik heb wel meer klandizie, maar aan het restaurant- en cafégedeelte verdien ik minder."[1]

Gangbaarheid

  • Het woord hotelgasten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Vincent Smit
    “Leeuwarden heeft veel baat bij titel Culturele Hoofdstad” (Zaterdag 11 augustus 2018, 06:00), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.