interlinguaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  interlinguaal    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɪntərlɪŋˌɣwal/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • in·ter·lin·gu·aal
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen interlinguaal
verbogen interlinguale
partitief interlinguaals

Bijvoeglijk naamwoord

interlinguaal

  1. (taalkunde) betrekking hebbend op meerdere talen tegelijk
     Neem het geval van een moderne versie van een niet langer begrijpelijke middeleeuwse tekst in ‘dezelfde’ taal: intralinguaal of interlinguaal?[1]
     Vooral op Romaans gebied is de taalgeografie interlinguaal werkzaam geweest.[2]
Antoniemen
  • intralinguaal

Gangbaarheid

  • Het woord 'interlinguaal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Dirk Delabastita e.a.
    “Algemeen letterkundig lexicon : vertaling (vanaf 2012) op nrc.nl
  2. Weblink bron
    A.A. Weijnen
    “Nederlandse dialectkunde.” (1966), Van Gorcum & - Dr. H.J. Prakke & H.M.G. Prakke, Assen, p. 15
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.