juichen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  juichen    (hulp, bestand)
  • IPA: /jœyɣən/
Woordafbreking
  • jui·chen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘uiting geven aan vreugde’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
juichen
juichte
gejuicht
zwak -t volledig

Werkwoord

juichen

  1. inergatief op luide wijze vreugde uiten
    • Toen bekend werd dat de dictator naar het buitenland gevlucht was, juichten de demonstranten uitbundig. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord juichen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.