juichen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: juichen (hulp, bestand)
- IPA: /jœyɣən/
Woordafbreking
- jui·chen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘uiting geven aan vreugde’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
juichen |
juichte |
gejuicht |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
juichen
- inergatief op luide wijze vreugde uiten
- Toen bekend werd dat de dictator naar het buitenland gevlucht was, juichten de demonstranten uitbundig.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord juichen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "juichen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ "juichen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.