kaarten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kaarten    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • kaar·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kaartspelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1394 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kaarten
kaartte
gekaart
zwak -t volledig

Werkwoord

kaarten

  1. inergatief een kaartspel spelen
    • Er werd die avond gezellig wat gekaart en gepraat. 
     Op de derde dag kwamen we aan bij een verlaten herdershut langs de woeste Kerns rivier en besloten al snel daar te blijven voor een zero in de natuur. De hele dag werd er gekaart, vuur gemaakt, gezwommen en geschilderd.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

dekaartenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kaart
     Behalve digitale kaarten op mijn telefoon droeg ik ook papieren kaarten en een kompas met me mee, maar al na een aantal weken gooide ik alle papieren kaarten weg om gewicht te sparen.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord kaarten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Nedersaksisch

Werkwoord

kaarten

  1. kaarten; een kaartspel spelen

Veluws

Werkwoord

kaarten

  1. kaarten; een kaartspel spelen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.