kavelen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kavelen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkavələ(n) / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- ka·ve·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kavelen |
kavelde |
gekaveld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
kavelen [2]
- verloten
- splitsen
- verdelen in kavels
- overwegen
Hyponiemen
- herkavelen, redekavelen, uitkavelen
Afgeleide begrippen
- kavelindeling, kaveling, kavelruil, kavelsloot, verkavelen
Vertalingen
Zelfstandig naamwoord
de kavelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kavel
Gangbaarheid
- Het woord kavelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kavelen" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ kavelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.