knakken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  knakken    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • knak·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘met een knak breken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
knakken
knakte
geknakt
zwak -t volledig

Werkwoord

knakken

  1. breken waarbij de uiteinden nog aan elkaar vast blijven
    • De takjes knakken onder de zware schoenen van de wandelaar. 
  2. je plotseling machteloos voelen
    • Toen hij hoorde dat zijn kind was overleden knakte er iets in hem. 
  3. je vingers laten knakken

Zelfstandig naamwoord

deknakkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord knak

Gangbaarheid

  • Het woord knakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.