koten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  koten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkotə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ko·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • ww: van Middelnederlands coten; op te vatten als afleiding van  koot zn  met het achtervoegsel -en, in de betekenis ‘met bikkels of koten spelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1511 [1][2][3]
  • zn:  koot zn  met de uitgang -en
  • zn:  kot zn  met de uitgang -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
koten
kootte
gekoot
zwak -t volledig

Werkwoord

koten

  1. inergatief (spel) (geschiedenis) behendigheidsspel dat met botje van geslachte dieren of voorwerpen die daarop lijken werd gespeeld
    Slaat vooral op het door jongens of mannen gespeelde spel; de variant die door meisjes werd gespeeld, werd bikkelen genoemd.
Verwante begrippen

Zelfstandig naamwoord

dekotenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord koot
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord kot

Gangbaarheid

  • Het woord koten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
52 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.