kreupelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kreupelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /krøpəɫə(n)/
Woordafbreking
  • kreu·pe·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kreupelen
kreupelde
gekreupeld
zwak -d volledig

Werkwoord

kreupelen

  1. overgankelijk kreupel slaan, een persoon of dier dusdanig letsel toebrengen dat het zich voortbewegen blijvend bemoeilijkt of onmogelijk wordt
    • Het paard werd door de aandoening aan zijn hoeven gekreupeld. 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

dekreupelenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kreupele

Gangbaarheid

  • Het woord kreupelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.