kruimen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kruimen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkrœy.mən/
Woordafbreking
  • krui·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kruimen
kruimde
gekruimd
zwak -d volledig

Werkwoord

kruimen

  1. overgankelijk: verkruimelen
    • Hij kruimde wat brood in de soep. 
  2. ergatief: kruim worden
    • Deze zoutjes kruimen niet en zijn heel goed van smaak 

Zelfstandig naamwoord

dekruimenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kruim

Gangbaarheid

  • Het woord kruimen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
71 %van de Nederlanders;
64 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.