labiel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  labiel    (hulp, bestand)
  • IPA: /lɑ'bil/
Woordafbreking
  • la·biel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wankelbaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1885 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen labiellabielerlabielst
verbogen labielelabielerelabielste
partitief labielslabielers-

Bijvoeglijk naamwoord

labiel

  1. onstandvastig, wankelbaar
    • De doktoren hadden hun handen vol aan de labiele patiënt. 
     Ik voelde me helemaal niet in staat om in mijn eentje de nacht door te brengen, omdat ik zo labiel was.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord labiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.